Wie of wat is het “Israël van God”?
“Laat er vrede en barmhartigheid zijn voor allen die bij deze maatstaf blijven, dat is voor het Israël van God.” Galaten 6:16
Opmerking over het Griekse woord dat met ‘dat is’ vertaald is:
Het Griekse woord (καί - hier ‘dat is’) kan op twee manieren worden geïnterpreteerd: (1) Het kan worden weergegeven als "ook", wat zou aangeven dat er twee verschillende groepen in beeld zijn, namelijk "allen die zich naar deze regel zullen gedragen" en "het Israël van God". Of (2) het zou kunnen worden weergegeven als "zelfs," wat zou aangeven dat "allen die zich volgens deze regel gedragen" "het Israël van God" zijn. Maw, in deze laatste betekent het "zelfs" => "dat is”.
Het zal duidelijk worden uit deze studie dat de tweede (2) interpretatie van het Griekse woord hier de juiste is. M.a.w. “dat is voor het Israël van God” en dat "allen die bij deze maatstaf blijven”, "het Israël van God" zijn.
Inleiding.
Het volk Israël vóór Jezus bediening op aarde was apart gezet om een heilige natie te zijn. Zij zouden een koninkrijk van priesters zijn en door hun nakomelingen zouden alle volken op aarde gezegend worden. God beloofde dat door Abraham alle volken gezegend zouden worden
(Gen. 12:3; 22:18). Deze belofte heeft zijn vervulling in Christus Jezus.
Paulus maakt dit duidelijk in Gal.3:16:
“Welnu, zo zijn de beloften aan Abraham en aan zijn nageslacht gedaan. Hij zegt niet: En aan de nageslachten, alsof er sprake zou zijn van velen; maar van één: En aan uw Nageslacht; dat is Christus.”
Het was ten eerste, oorspronkelijk nooit de bedoeling geweest dat het volk en het land voor lange tijd beperkt zouden blijven tot één etnische groepering en één regio.
Definitie van “Israël” in het Oude Testament.
Het grootste probleem met het woord "Israël" is dat velen het niet lezen zoals God het oorspronkelijk gebruikte. Dus voordat we verder gaan, wie of wat is het? Noemde God het land Israël, of Kanaän? Gebruikte God de naam Israël om Jakob, of het land te beschrijven? Werd het land ooit Israël genoemd in de Bijbel, of werd het bekend als het land Israël omdat het volk Israël erop woonde? Was het land een voorwaardelijke belofte op grond van gehoorzaamheid, of een onvoorwaardelijk eeuwige belofte? Wie of wat is/zijn Israël vandaag de dag? De Joden die de Messias niet erkennen? Het land van de Kanaän regio? De moderne Staat Israël? Of de discipelen van Jezus de Messias?
We moeten het woord Israël dan ook in zijn context lezen, alleen dan wordt de betekenis van het woord duidelijk.
De naam Israël komt van toen Jakob een andere naam kreeg na zijn gevecht met een engel.
(Genesis 32:22-28). Jakob (Israël) zou twaalf zonen verwekken die de basis zouden worden voor de twaalf stammen van het volk Israël. Juda was één van die twaalf stammen. De stam van Juda kwam later bekend te staan als de Joden die de belofte aan Abraham en zijn nakomelingen opeisten. Maar het is niet altijd zo geweest. De naam Israël staat voor mensen die een spirituele verbondsrelatie met God hebben.
Het woord "Israël" in de Bijbel verwijst nooit naar een stuk land. Het woord "Israël" in de Bijbel verwijst niet naar de moderne natie Israël. Zoals je zult zien in het vervolg, is Israël synoniem voor een volk dat door geloof op God vertrouwt, niet voor een plaats, gebied of land.
Het Oude Testament staat vol met verhalen over hoe de Israëlieten (mensen dus) de wegen van God verlieten ten gunste van de goddeloze wegen van andere goden. God weigerde om Israël op te geven, omdat Hij zich wilde houden aan de belofte gedaan aan Abraham, en bleef haar (het volk Israël) proberen terug te laten keren, zoals een echtgenoot met zijn ontrouwe vrouw die hij liefheeft. God sloot een verbond met Israël, welke Israël vrijwillig aanging. Zolang het volk heilig zou blijven - dwz afgezonderd van andere koninkrijken - zouden zij het beloofde land ontvangen. Het leven in dit land was afhankelijk van Israëls voortdurende trouw aan God en gehoorzaamheid aan zijn wetten. Het land is daarom een bijproduct van het verbond, een geschenk uit het verbond. Het is geen bezit dat onafhankelijk van het verbond geclaimd kan worden.
Ex. 19:5,6 “Als [of indien] je Mijn woorden ter harte neemt en je aan het verbond met Mij houdt, zul je een kostbaar bezit voor Mij zijn, kostbaarder dan alle andere volken - want de hele aarde behoort Mij toe. Een koninkrijk van priesters zul je zijn, een heilig volk.”
De Schrift bevat veel waarschuwingen over de voorwaardelijke aard van deze belofte.
In Leviticus 20:22 waarschuwt God de Israëlieten om "al Mijn verordeningen en wetten in acht te nemen en ze na te leven, zodat het land waar Ik jullie laat wonen jullie niet uitbraakt".
Israël "bezit" nooit het land. God is de eigenaar van het land.
Leviticus gebruikt dit om uit te leggen waarom het land niet permanent aan anderen verkocht kan worden: "Het land mag niet permanent verkocht worden, want het land is van Mij en jullie wonen in Mijn land als vreemdelingen en gasten." (Leviticus 25:23)
Het land behoort toe aan God, niet aan de Israëlieten. Zoals de zondaars uit het kamp van Israël werden verstoten, zo kan en werd ook Israël telkens uit het land verstoten.
Het Oude Testament gaat verder met een reeks verhalen die laten zien hoe het gebruik van het land en het verbond niet van elkaar gescheiden kunnen worden. Vrijwel alle profeten herhalen dezelfde waarschuwing: Ongehoorzaamheid en misbruik van land zullen streng veroordeeld worden. Dit lezen we in Amos (7:17) en Hosea (9:2-3). Maar misschien staat het wel het meest duidelijk in de vernietigende woorden van Jeremia (3:19-20, 7:5-7). Voor Jeremia is de toekomst van de geschiedenis van de natie onvermijdelijk. Het zal leiden tot verbanning uit het land in 70 jaar ballingschap. God zelf zal de koning van Babel ("mijn dienaar") oproepen om tegen het land te komen en het te verslinden (Jer. 25:8-9, 27:6).
God zegt tegen het volk Israël: "Vanwege de zonde in heel uw land, door uw eigen schuld, zult u de erfenis kwijtraken die Ik u gegeven heb" (Jeremia 17:3-4). De belofte van het land is verankerd aan het verbond en het leven in het land is afhankelijk van de gehoorzaamheid die God verwacht. Het land was een voorwaardelijk geschenk; het was geen geboorterecht. Israël (zowel het 10-stammenrijk als het 2-stammenrijk) was herhaaldelijk ongehoorzaam en overspelig en daarom werden ze naar Babylon verbannen.
Na de 70-jarige ballingschap in Babylon zou God duidelijk maken dat de terugkeer naar het beloofde land deze keer anders zou zijn:
Ez. 47:22,23
“Verdeel het door loting onder elkaar en onder de vreemdelingen die bij jullie wonen en kinderen verwekt hebben. Die gelden als geboren Israëlieten, en net als jullie zullen ook zij bij de stammen van Israël bezit krijgen. Een vreemdeling moeten jullie zijn bezit geven bij de stam waar hij woont - spreekt God, de HEER.”
De autochtone vreemdelingen die nu in het land woonden zouden als "inwoners van het volk Israël" behandeld moeten worden. De vreemdeling zou zijn erfdeel krijgen naast Israël en het land zou verdeeld worden op een manier die voorheen niet voor mogelijk werd gehouden. Dit houd in dat genetica en genealogieën niets te maken hebben met "Israël" genoemd worden.
God heeft altijd niet-Joden opgenomen in het volk dat "Israël" wordt genoemd, dus voor een deel was dit niet nieuw. In Exodus (12:38) was er een "gemengde menigte” die uittrok uit Egypte; Israël omvatte degenen die etnisch niet van Abraham afkomstig waren, maar die zich gekeerd hadden tot God. Mozes was getrouwd met een Midianitische. Rachab was een Kanaänitische. Ruth kwam uit Moab. Esther 8:17 beschrijft de intergratie van vele andere nationaliteiten. Een engel in Zacharia (2:11) profeteert dat Israël in de toekomst nog meer nationaliteiten zal omvatten. Simpel gezegd, het Oude Testament maakt "Israël" nooit tot één etnisch bevolkingsgroep, zoals veel Evangelische gelovigen doen, maar beschrijft het in plaats daarvan als een groep mensen die besloten hebben God na te volgen. Het was nooit één etnisch volk maar een religieuze gemeenschap bestaande uit vele volken. In het Nieuwe Testament wordt er daarom gesproken over ‘proselieten’, mensen die niet van joodse afkomst waren, maar die zich aangesloten hadden bij Gods volk.
Het Nieuwe Testament en Israël.
Laat ik als eerste duidelijk maken dat de Schrift laat zien dat Christenen niet de plaats innemen, of het oud-testamentische volk Israël vervangen (de zogenaamde vervangingstheologie), maar dat het een continuering is van het uitgekozen volk. Er was en is altijd een ‘Heilig zaad’ geweest voor God (Gen. 4:25.26), en zoals het in het Oude Testament bestond uit Joden en proselieten, werden in het Nieuwe Testament daar de heidenen aan toegevoegd.
God vertelde aan Abraham dat zijn nakomelingen zouden zijn als de sterren aan de hemel (Gen. 22:15-18). En ca. twee eeuwen lang waren de Joden (inclusief proselieten) Gods uitgekozen, speciale volk. Echter toen de Messias verscheen, verwierpen zij Hem en brachten Hem ter dood aan het kruis. Hierdoor werd het ‘vleselijke volk Israël’ vijanden van het Evangelie en vervolgers van Jezus’ volgelingen (1.Thess. 2:15,16)
Faalde Gods belofte aan Abraham? Nee, absoluut niet! Want God had al vanaf het begin duidelijk gemaakt dat door Christus ALLE volken gezegend zouden worden, zonder onderscheid!
Het boek Galaten, en speciaal hoofdstuk 3, is een van de duidelijke passages die de transformatie laat zien van de oud-testamentische ‘heilige joodse natie’, naar het Lichaam van Christus, bestaande uit getrouwe Joden en heidenen samen. In feite is elke Christen die leeft naar de geboden van Christus uiteengezet in het nieuwe verbond, een Jood, NIET vanuit afkomst of door bloedlijnen, maar door geestelijke eigenschappen. Paulus legt dit uit in Galaten hoofdstuk 3.
“Begrijp dan toch dat zij die uit het geloof zijn, Abrahams kinderen zijn. En de Schrift, die voorzag dat God uit het geloof de heidenen zou rechtvaardigen, verkondigde eertijds aan Abraham het Evangelie: In u zullen al de volken gezegend worden. Daarom worden zij die uit het geloof zijn, gezegend samen met de gelovige Abraham.” (3:7-9)
“Opdat de zegen van Abraham in Christus Jezus tot de heidenen zou komen,…” (3:14)
“Want u bent allen kinderen van God door het geloof in Christus Jezus. Want u allen die in Christus gedoopt bent, hebt zich met Christus bekleed. Daarbij is het niet van belang dat men Jood is of Griek; daarbij is het niet van belang dat men slaaf is of vrije; daarbij is het niet van belang dat men man is of vrouw; want allen bent u één in Christus Jezus. En als u van Christus bent, dan bent u Abrahams nageslacht en overeenkomstig de belofte erfgenamen.” (3:26-29)
Gods belofte aan Abraham komt toe aan Zijn nieuwe kinderen, want Israël naar het vlees heeft, voor het meerendeel, gekozen Christus niet te accepteren. Volgens Paulus in Galaten zijn ook niet joodse christenen, volledige kinderen van Abraham en een ware Jood door adoptie, door hun geloof in Christus Jezus. Er bestaat nu dus geen onderscheid meer tussen Joden (volgens afkomst) en heidenen indien ze beide in Christus zijn.
“Ook wij allen immers zijn door één Geest tot één lichaam gedoopt, hetzij dat wij Joden zijn, hetzij Grieken, hetzij slaven, hetzij vrijen; …” 1.Kor. 12:13
Het liefdevolle van God is dat Hij, nadat de Joden als volk Zijn Zoon hadden verworpen, Hij dezelfde redding en barmhartigheid die Hij later gaf aan de heidenen ook mogelijk maakte voor individuele in Christus gelovende Joden. Alle mensen, zonder uitzondering, staan namelijk onder de vloek van de dood door Adam (1Kor. 15:21), en dat omvat ook de Joden als volk (het verwerpen en vermoorden van Christus maakt hier niets uit). Redding is alleen mogelijk door op te zien naar Degene die voor de gehele mensheid is gestorven aan het kruis.
Ook zal God nooit mensen zegenen die Hem verwerpen, noch zal Hij genade geven aan hen die Hem doelbewust negeren. Maar de ‘genade en waarheid kwam door Christus Jezus’ (Joh. 1:17). Verwerpt of negeert iemand Jezus, dan verwerpt hij of zij ook Gods genade.
Christus verwerpen of negeren is een ernstige zonde. God dwingt zichzelf niet op aan degene die Hem niet willen dienen. Je zal de Schrift tevergeefs doorzoeken naar zelfs maar een enkel voorbeeld van iemand die God verwerpt of negeert en toch nog door God gezegend wordt. Dus het ware gezegende volk van God, zijn NIET de natuurlijke Joden in de huidige Staat die ze Israël noemen, maar alle gelovigen in het Lichaam van Christus, Zijn gemeente, Zijn Koninkrijk waar ook maar zij zich bevinden op aarde.
Het Koninkrijk van Christus is een wereldomvattend Koninkrijk, en toegankelijk voor iedereen die hetzelfde geloof bezit als Abraham, want Petrus zei:
“'Nu begrijp ik pas goed dat God geen onderscheid maakt tussen mensen, maar dat hij zich het lot aantrekt van iedereen, uit welk volk dan ook, die ontzag voor Hem heeft en rechtvaardig handelt.” Hand. 10:34,35
Het meest belangrijke kenmerk van het zijn van een Jood was de besnijdenis (welke trouwens ook gold voor de proselieten). Er was geen groter bewijs van het zijn van een Jood. Hoe duidelijk is het dan ook dat Paulus schreef dat Christenen nu degene zijn die ‘besneden’ zijn:
“Wij zijn het die besneden zijn, wij verrichten onze dienst door de Geest van God en laten ons voorstaan op Christus Jezus, niet op onszelf,” Fil. 3:3
De volgelingen van Christus zijn het ware volk van God! In de brief aan de Romeinen legt Paulus dit verder uit:
“Jood is men niet door zijn uiterlijk, en de besnijdenis is geen lichamelijke besnijdenis. Jood is men door zijn innerlijk, en de besnijdenis is een innerlijke besnijdenis. Het is het werk van de Geest, niet een voorschrift uit de wet, dus wie innerlijk een Jood is, ontvangt geen lof van mensen maar van God.” Rom. 2:28,29
Paulus was al duidelijk in zijn bewoording, maar Petrus geeft het nog duidelijker aan, dat iedereen die in Jezus gelooft en leeft volgens Zijn geboden het ‘uitverkoren geslacht’ is:
“Maar u bent een uitverkoren geslacht, een koninkrijk van priesters, een heilige natie, een volk dat God zich verworven heeft om de grote daden te verkondigen van Hem die u uit de duisternis heeft geroepen naar Zijn wonderbaarlijke licht. Eens was u geen volk, nu bent u Gods volk; eens viel Gods ontferming u niet ten deel, nu wordt Zijn ontferming u geschonken.” 1.Pet 2:9,10
Juist dit is datgene waar de natuurlijke Joden ‘prat op gaan’, want God had hen beschreven als “… een kostbaar bezit …” (Ex. 19:5) Een “… heilig volk voor de HEERE, uw God. De HEERE, uw God, heeft ú uitgekozen uit alle volken op de aardbodem …” (Deut. 7:6) En “U dan, u zult voor Mij een koninkrijk van priesters en een heilig volk zijn.” (Ex. 19:6)
De woorden van Petrus zijn dan ook een vernietigend oordeel over de natuurlijke Joden die claimen nog steeds Gods uitgekozen volk te zijn, want de apostel Petrus schrijft hier dat deze titels nu toebehoren aan degenen die behoren tot het Lichaam van Christus, Zijn gemeente, bestaande uit tot Christus gekeerde Joden en heidenen.
Jezus zelf vertelde aan de Joden welke verandering zou gaan plaatsvinden, maar in plaats van naar Hem te luisteren, namen ze aanstoot aan Hem.
“Daarom zeg Ik u dat het Koninkrijk van God van u weggenomen zal worden en aan een volk gegeven dat de vruchten ervan voortbrengt. … Maar Ik zeg u dat er velen zullen komen van oost en west en zij zullen aan tafel gaan met Abraham, Isaak en Jakob in het Koninkrijk der hemelen,
en de kinderen van het Koninkrijk [de natuurlijke Joden] zullen buiten geworpen worden in de buitenste duisternis; daar zal gejammer zijn en tandengeknars.” (Matt. 21:43; 8:11,12)
Merk op wat Jezus zegt over het Koninkrijk. De werkelijke kinderen van Abraham, zij die Christus aanvaarden en gehoorzamen, zullen aan tafel plaatsnemen, maar de kinderen van het Koninkrijk, de natuurlijke Joden van geslacht, zouden buiten geworpen worden. De natuurlijke Joden vertrouwden (en vertrouwen) erop dat hun geslachtslijn hen nog steeds identificeerde als Gods kinderen. Maar Jezus zei tegen hen:
“Denk niet dat u bij uzelf kunt zeggen: Wij hebben Abraham als vader; want Ik zeg u dat God zelfs uit deze stenen voor Abraham kinderen kan verwekken.” (Matt. 3:9)
En dat deed Hij. Indien Galaten 3 ons duidelijk laat zien wat het Israël van God is, en 1Petrus 2:9,10 de duidelijke toepassing laat zien, dan geeft Romeinen hoofdstuk 9 t/m 11 het weer in een verbijsterende analogie. Deze drie hoofdstukken geven Paulus’ emotionele smeekbede weer aan de natuurlijke Joden om toch ook hun plek in te nemen in Gods plan van redding.
Eerder in Romeinen gaf Paulus aan dat de natuurlijke en oprechte Joden, door het bestuderen van de Schrift, de eersten zouden moeten zijn die Gods lang voorzegde plan van redding [Christus] zouden moeten herkennen. In deze drie hoofdstukken doet Paulus een ultieme poging om de natuurlijke Joden ervan te overtuigen om in Christus geloof te stellen. Hij doet dit door meer dan een dozijn passages te citeren uit het Oude Testament om maar hun blindheid weg te nemen.
Paulus begint met wat er met de Joden als volk gebeurt is, te vergelijken met een pottenbakker die werkt met zijn leem.
“Of heeft de pottenbakker geen macht over het leem, om uit dezelfde klomp klei het ene voorwerp tot een eervol, het andere tot een oneervol voorwerp te maken?” Rom. 9:21
En zo deed God, met betrekking tot de heidenen die “Eens geen volk was, nu Gods volk is.” God gooide het leem niet weg, maar vormde het om tot een betere ‘vaas’ tot Zijn eer, bestaande uit Joden en heidenen samen. Laten we niet vergeten dat alle eerste volgelingen en leden van Christus Lichaam, bestonden uit natuurlijke Joden, de Apostelen.
Paulus gebruikt nog een andere krachtige illustratie om Gods ware volk te beschrijven, dmv een olijfboom bestaande uit Joden en heidenen samen. Nee, GEEN twee bomen, maar EEN boom, met joodse en heidense takken die samen groeien en vruchten voortbrengen op een en dezelfde stam!
Het is een mooie afbeelding hoe de Gemeente van God begon als compleet joods, waarna er heidense takken op de oorspronkelijke boom werden geënt. (Rom. 11:15-25) De wortels van de boom (verwijzend naar Abraham, Isaäk, Jakob etc.) was heilig, maar toen sommige takken geen goede vruchten voortbrachten, verwijderde God hen van de boom.
“Elke rank die in Mij geen vrucht draagt, neemt Hij weg; en elke rank die vrucht draagt, reinigt Hij, opdat zij meer vrucht draagt. … Als iemand niet in Mij blijft, wordt hij buiten geworpen zoals de rank, en verdort, en men verzamelt ze en werpt ze in het vuur, en zij worden verbrand.”
(Joh. 15:2,6)
Het enten van takken op een olijfboom is een mooie gelijkenis met betrekking tot degenen in Christus Koninkrijk, want het illustreert de oorsprong van het Nieuwe Verbond welke Jezus sloot. God hakte niet de joodse olijfboom om en plante daarna een heidense olijfboom, noch negeerde Hij de joodse olijfboom en cultiveerde een heidense olijfboom ernaast. In tegendeel, God werkte met de oorspronkelijke joodse olijfboom zodat het heidense takken zou accepteren en voeden, “want niet allen die uit Israël voortgekomen zijn, zijn Israël.” (Rom. 9:6)
De belangrijkste waarheid in de gelijkenis van de olijfboom is dat God gebruikt maakt van een olijfboom, en dat deze van afkomst Joods is. De Joden die Christus aanvaarden zijn de oorspronkelijke takken die erop zijn blijven zitten; de heidense takken zijn geënt vanaf de wilde olijfboom. Samen vormen ze de olijfboom van Christus. Dit leert het Nieuwe Testament vanaf het begin ons. Het geeft de mensen (Jood of heiden) die in het nieuwe verbond leven weer als geestelijke kinderen van Abraham, in plaats van vleselijke joodse afkomst.
Een ware Jood zijn wordt ‘inwendig’ bepaald. Aan de andere kant zijn de letterlijke of natuurlijke Joden degenen “die zeggen dat zij Joden zijn, maar het niet zijn; zij zijn namelijk een synagoge van de satan.” Opb. 2:9
In de gelijkenis van de olijfboom zijn de heidense gelovigen degenen die “… besneden [is] met een besnijdenis die niet met handen plaatsvindt,” (Kol. 2:11) De heiden die gelooft in Christus Jezus is een kind van Abraham en dus een Jood; niet door bloedverwantschap maar door adoptie, door geënt te zijn in de oorspronkelijke joodse olijfboom.
“En zo zal heel Israël gered worden.” (Rom. 11:26) Dat is de conclusie van Paulus gelijkenis in Romeinen hoofdstuk 9 t/m 11. Dat is het Israël van God dat gered zal worden. Hiervan uitgesloten worden iedereen die niet erkennen, negeren en niet geloven in de Messias, Christus Jezus.
De enige hoop voor de natuurlijke Joden (voor zover je nog kan bewijzen of je een natuurlijke Jood bent en uit welke stam je komt, want in 70 AD zijn alle officiële geslachtsregisters vernietigd), is om weer een onderdeel te worden van de oorspronkelijke olijfboom. Maar dan niet als een collectief, maar als een individuele tak, als gevolg van zijn of haar eigen keus en vrije wil om Christus na te volgen. (Rom. 11:23)
De Schrift leert ons steeds weer dat het ware volk van God, in het nieuwe verbond, geestelijke Joden/Israëlieten zijn, en geeft duidelijk aan dat Joden en heidenen als één lichaam met Christus als hoofd functioneren.
- God heeft één boom, en één volk (Hebr. 8:10)
- “Ik ben de wijnstok en jullie zijn de ranken.” (Joh. 15:5)
- Er is maar één kudde, met één Herder (Joh. 10:16)
- Christus heeft eens en voor altijd:
“met Zijn dood de twee werelden één gemaakt, de muur van vijandschap ertussen afgebroken en de Wet met Zijn geboden en voorschriften buiten werking gesteld, om uit die twee in Zichzelf één nieuwe mens te scheppen. Zo bracht Hij vrede en verzoende Hij door het kruis beide in één Lichaam met God, door in Zijn Lichaam de vijandschap te doden. Vrede kwam Hij verkondigen aan u die ver weg was [de heiden] en vrede aan hen die dichtbij waren [de Joden]: dankzij Hem hebben wij allen door één Geest toegang tot de Vader.” (Ef. 2:14-18) - “En er is geen onderscheid tussen Joden en andere volken, want ze hebben allen dezelfde Heer.” (Rom. 10:12)
- Er is maar één Lichaam, één Geest, één Vader voor allen. (Ef. 4:4-6)
- Wij, de leden van het Lichaam van Christus, zijn Gods gebouw / tempel. (1.Kor. 3:9)
Jezus heeft zowel Jood als heiden samengebracht in een Lichaam. Er is maar één boom, en de Hovenier van deze olijfboom werkt met alle takken om te zorgen dat ze goede vruchten voortbrengen.
Sommige takken brengen geen (of niet de juiste) vruchten voort, en worden er vanaf gesneden en verbrand (Matt. 7:17-20). Wilde takken worden erop geënt, en deze nemen deel aan de vetheid van de olijfboom. De wilde takken zijn ‘één’ geworden met de oorspronkelijke takken. Samen delen ze in de zegeningen die aan Abraham werden gegeven. Wat wonderbaarlijk heeft God dit allemaal geregeld.
De brief aan de Efeziërs wordt beschouwd als een verhandeling over de gemeente van God. Hierin laat de apostel zien dat God vanaf het begin af aan het volgende gepland had:
“Hij heeft ons in al Zijn wijsheid en inzicht - dit mysterie onthuld: Zijn voornemen om met Christus de voltooiing van de tijd te verwezenlijken en Zijn besluit om alles in de hemel en op aarde onder één Hoofd bijeen te brengen, onder Christus. … En Hij heeft alle dingen aan Zijn voeten onderworpen en heeft Hem als Hoofd over alle dingen gegeven aan de gemeente, die Zijn lichaam is en de vervulling van Hem Die alles in allen vervult.” Ef. 1:10,22,23
In hoofdstuk 2 schrijft Paulus onder inspiratie de samenvloeiing van Joden en heidenen tot één volk, één gebouw, één lichaam en gemeente in Jezus Christus.
“Bedenk daarom dat u - u die eigenlijk door uw afkomst heidenen bent en onbesneden genoemd wordt door hen [Joden] die door mensenhanden besneden zijn - bedenk dat u destijds niet verbonden was met Christus, geen deel had aan het burgerschap van Israël en niet betrokken was bij de verbondssluitingen en de beloften die daarbij hoorden. U leefde in een wereld zonder hoop en zonder God. Maar nu bent u, die eens ver weg was, in Christus Jezus dichtbij gekomen, door Zijn bloed. Want Hij is onze vrede, Hij die met Zijn dood de twee werelden één heeft gemaakt, de muur van vijandschap ertussen heeft afgebroken en de wet met Zijn geboden en voorschriften buiten werking heeft gesteld, om uit die twee [werelden] in zichzelf één nieuwe mens te scheppen. Zo bracht Hij vrede en verzoende Hij door het kruis beide [Joden en heidenen] in één lichaam met God, door in Zijn Lichaam de vijandschap te doden. Vrede kwam Hij verkondigen aan u [heidenen] die ver weg was en vrede aan hen [de Joden] die dichtbij waren: dankzij Hem hebben wij allen door één Geest toegang tot de Vader. Zo bent u [heiden] dus geen vreemdelingen of gasten meer, maar burgers, net als de heiligen, en huisgenoten van God [Joden], gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, met Christus Jezus zelf als de hoeksteen. Vanuit Hem groeit het hele gebouw, steen voor steen, uit tot een tempel die gewijd is aan Hem, de Heer.” Ef. 2:11-21
De Schrift is helder. De gemeente van God is een heilige natie, Zijn speciaal bezit. Joden en heidenen vormen samen het Israël van God. Door de kracht van God en de opgestane Jezus Christus, is het oude koninkrijk van Israël omgevormd in het nieuwe Israël van God, onder leiding van één Koning en Verlosser Jezus Christus.
Samen zijn wij allemaal in Christus, broer en zus van elkaar, één gebouw, één bloed, één volk, gebouwd op het fundament gelegd door de profeten uit het Oude Testament, en de Apostelen uit het Nieuwe Testament onder leiding van één Koning en Herder, Christus Jezus tot de glorie en eer van God de Almachtige Vader!
Amen.
Bronnen:
Rival Nations.org
Anabaptist Voice