Hoofdstuk 5
Pieter. 20.
WAT VOOR LERAREN ZIJN ER IN VREDES-STADT.
Ik hoor vast wonderlijk toe, want deze burgers bezien heel anders de dingen als de gemiddelde man. Maar mijn vriend, ik moet verder vragen. Hoewel ik noch ver van Vredes-Stadt ben: Hoe is het met haar gesteld, hebben zij bekwame Leraren? Zijn het ook alle voortreffelijke geleerde lieden van aanzien?
Jan.
Ja mijn vriend. Daar heb ik u ook wat over te zeggen. Wat men algemeen ziet; “zo de overste is, zo zijn haar onderdanen.” Maar hoort toe. Ten eerste is haar enige Herder, Priester, Leraar, Bisschop en Hoofd, Christus Jezus. Diens leven en leer en heilig voorbeeld is haar zo lief en aangenaam, om hetzelfde na te volgen, dat haar gedachten daar altijd naar strekt. Want dit is het licht waar de voorvaderen, en aandachtige mensen, leraren, en de profeten op gehoopt hebben, van verre naar uitgezien hebben, en over geprofeteerd hebben. Maar voornamelijk dezen, die na Zijn hemelvaart met de Heilige Geest vervult zijn geworden. Die met haar ogen gezien hebben, Zijn ootmoedige lijdzame wandel. Welke zij rijkelijk hebben beschreven in het heilige Evangelie. (34)
Nu, haar andere leraren, die zij tegenwoordig zien en voorheen gehad hebben, zijn alzo dat leven van haar Heeren gelijk, naar hun vermogen, dat enen van de oude voorgangers durfde te zeggen: “weest mijn navolger, gelijk als ik Christus navolg.” Gij vraagt of het geleerde lieden zijn? Daarop antwoordde ik: Ja, maar niet gelijk sommigen die het alleen in woorden hebben. Want haar kennisvergaring is allermeest daarin, om haar leden te reformeren, opdat zij gelijkvormig het voorbeeld Christus worden. En met die dingen leren zij het beste. De eerste vertoning in het leren is haar vernedering. Dat zij zo ootmoedig zijn, (35) dat de allerminste Christen-broeder haar onbeschroomd mag [durft] aanspreken en om raad vragen. Dat achten zij zo waardig, alsof haar een van de voornaamsten aansprak. Zij zijn ook zo lief [goed] geleerd, dat zij een ander weer leren. Men mag haar gebruiken tot alle dienstbare zaken die tot Gods eer strekken. Het belast haar niet erg zwaar om haar schapen. En in al deze begeren zij geen eer, maar dat dragen zij op aan haar opperste Herder. Zij verdragen het allemaal en lijden het alles door de liefde. Zij zoeken niet haar eigen belang, maar wat haar naasten tot nut zij. Zij zijn zeer lankmoedig en zachtmoedig in het straffen.
Als zij kwaad worden toegesproken, zo spreken zij goed. Sommige van hen leven en leren alzo, dat zij alle mensen overtuigen in soberheid, in vreedzaamheid, in geduldigheid, in kuisheid. Zij zijn ook wel tevreden met de minste spijzen en drank, zodat niemand haar durft te vrezen als een gast te ontvangen. Want zij willen graag de allerminsten geacht zijn. Zij zijn geen wijn-zuipers, die het lichaam zo veel schade aan doen of gemakzuchtig. Maar zij arbeiden liever zelf met haar eigen handen, eer ze zoveel last en kosten op haar mede-broederen leggen. Zij maken zichzelf ook graag de allerminsten gelijkend in klederen. Niet dat zij bijzondere heiligheid in het kleed zoeken, maar opdat zij doch alzo in alle dingen haar leer met haar leven vast [standvastig] maken. Zij willen liever met haar Meester een voet-wasser zijn van de minste broederen, dan boven aan te zitten, en dat men haar veel eer geven. Zij hebben ook zulken matigen manier in het prediken, dat zij niemand lasteren of schelden of verachten, maar alleen dat ze de mensen getrouw waarschuwen voor de zonden, en ze geen kussen onder het hoofd leggen of ze een kussen onder de armen steken. Zij troosten niemand in zijn zonden of verder [naderhand]. Ook prediken zij niet om haar eigen gewin, maar uit liefde voor de arme mensen. Zij benijden ook niet haar medeleraren naast haar, door enige bittere schijnreden, maar met een vaderlijk gemoed dragen zij over alle mensen medelijden en zoeken een ieder door Christelijke manieren te winnen, op dat zij vele mensen mochten bekeren, en tot kennis van de waarheid brengen. Opdat zij allen zo door goed onderwijs burgers mogen worden van Vredes-Stadt. (36)
Pieter. 21.
HUN GESCHIKTHEID (1)
Wel voorwaar dat zijn voortreffelijke leraren. Ik kan wel begrijpen, dat zulke geleerdheid beter is, als met veel talen te spreken. Want dat kan toch de gewone man niet verstaan. En een licht dat goed voor gaat, licht het allerbeste zoals men zegt. Ik merk wel aan velen inde wereld dat zij al wat graag groot geacht zijn. En Paulus heeft ook zo gesproken; “die goed regeren zijn dubbel eer waard.” Waarom zouden ze dan niet naar die eer staan? (37)
Jan.
Het is waar wat gij zegt, dat zij die goed regeren dubbele eer waardig zijn. Maar deze getrouwe leraren streven geen eer voor haar zelf na. Maar alleen was het haar betrachtingen [gedragen] dat zij zo leefden, dat men met geen reden haar ergens in konden overtuigen of bestraffen. In haar woorden waren zij aandachtig. Zij vermeden ook de woorden die niet stichten [opbouwen]. Zij waren graag bij de ellendigen om die te troosten. Zij achten de armen net zo hoog als de rijken. Zij waren de minsten net zo dienstbaar als de meesten. Zij flatteren niet de rijken, en waren niet streng van hart over degenen die verarmden. Zij kiezen geen partij om het aanzien des persoons. De vreemden naar het vlees waren haar lief als haar eigen geslacht [gezin]. Want in Christus geldt geen vleselijke verwantschap. Maar een nieuwe schepping, en waar die is, daar zijn men een in Christus. Zij waren zeer gemeenzaam om haar gave mede te delen. Zij zagen de personen niet aan, om zijn somma [rijkdom].
Zij volgden haar Meesters voetstappen na met al haar krachten. En terwijl zij al zulken volkomen voorbeeld aan haar mede-broederen en zusters betoonden, zo hadden de oprechte schapen haar trouwe voorgangers zo lief dat ze haar leven daar wel voor zouden gegeven hebben. Want zij zagen dat haar voorgangers haar ook zulk betoonden, dat ze haar gemak en rust derfden [nodig hebben] om de gemeente en haar leven daarvoor inzetten. En in al dezen zochten zij niet anders, dan de eer van haar Heer, om alzo uit te drukken, hoe lief dat de Koning haar was, en al degenen die Koning toebehoorden. En die daar noch niet toegekomen waren zochten zij daartoe te brengen. En al dezen die geen eer zoeken voor zichzelf en alzo getrouw zijn, die zijn dubbele eer waardig naar Paulus’ woord. Dit zijn haar zeden en manieren. En dit voorbeeld hebben zij allemaal geleerd van haar Koning, die altijd de eer aan Zijn hemelse Vader gaf, en niet gekomen was om gediend te worden, maar zelf te dienen, en om Zijn leven te geven voor Zijn schapen. (38)
Pieter. 22.
HUN GESCHIKTHEID (2)
Ik kan het zeer goed verstaan [begrijpen], dat dit oprechte leraren zijn, die zo uit liefde en niet uit eerzucht dienen. Die zo haar Meester en niet haar eigen eer zoeken. Ook dit versta ik mede uit al uw woorden, dat deze gemeente vreedzaam moet zijn. Maar ik heb dit noch nooit gezien in de wereld. Want daar willen de predikanten de meesten zijn. En nooit zijn zij wat aangeroerd of berispt. Omdat zij weinig kunnen verdragen, zodat ze meer gevreesd dan bemind worden. (39)
Jan.
Ja mijn vriend, dat is de oorzaak dat het zo slecht gaat in de wereld. Omdat daar zo weinig getrouwe voorgangers gevonden worden. Want hoe zouden die iemand tot ootmoedigheid door zijn onderwijs bewegen die zelf groots en trots is? En die een ander zal leren om de minste te zijn, als hij zelf graag de meeste is. Wie zal van zulk een instelling beter worden? Daarom is deze Vredes-Stadt, een bijzondere afgescheiden plaats midden uit alle boosheid en on-reinheid. Onbekend voor alle vleselijke ogen, hoewel dat ze met het lichaam nabij zijn. Want deze oprechte leraren met haar rechte mede-broeders, zijn eensgezind, om met grote naarstigheid, dat boze dier, IJdel-Eer genaamd, dat graag boven aan zit, uit te stoten uit dat huis van het harten en gedachten. Want zij weten goed, als dat schone-schijnende dier, toch grond en een boze plaats onder haar krijgt en behoud, dat al haar arbeid dan verloren is. En dat haar stad die nu Vredes-Stadt heet, haast veranderen zou in een verwarde Babel. En dan was zij al haar schoonheid kwijt, en zou het een wildernis zijn, gelijk de gehele wereld is. (41)
Pieter. 23.
HUN GESCHIKTHEID (3)
Het moet er daar wel goed gaan, daar er zulke getrouwe zorg dragers zijn voor de schapen. Al die trouwe herders kunnen haar onderdanen bewegen tot navolgen. Maar mij dunkt, dat zulk een broederschap wederom schuldig kan zijn, om trouwe zorg te dragen dat zij geen gebrek lijden, terwijl zij zo sober zijn. En daarbij boven met haar eigen handen arbeiden tot haar onderhoud. Men behoort haar hemzelf te onderwerpen en onderdanig te zijn aan zulke ouders. Want zij ontzeggen haar lijf en leven en gemak om de gemeente te derven [ontberen]. (41)
Jan.
In Vredes-Stadt, daar wordt zulks niet verzuimd, omdat de liefde daar is. Die liefde is van dien aard dat zij haar naaste dient, en niet haar eigen belang zoekt. Daarom neemt elk zijn deel waar, in het zorgdragen voor elkander. (42)
Pieter. 24.
WAT VOOR DIENAARS HEBBEN DIE GEMEENTEN, HOE DE BRUID VAN CHRISTUS IS
Het is behoorlijk, dat het er zo toegaat. Maar ik moet al weer vragen, van de diakonen en dienaren in het verzorgen van de armen en de andere zaken. Gaat iedereen ermee akkoord? Kom het altijd zo effen [ongestoord] uit? Want ik krijg grote lust in die grote eendracht, die gij mij van Vredes-Stadt vertelt.
Jan.
O Ja Pieter, want deze gemeente met zijn aanklevers [aanhangers] van dien, is vergeleken met een lichaam dat zijne leden heeft samengevoegd. Ziet op uw eigen lichaam, dat zal u vertellen hoe eendrachtig dat het gaat onder de verenigde gemeente met Christus. En van dit lichaam alleen, is Christus het hoofd. En als dan Christus het hoofd is, wiens wijsheid volmaakt is, zo worden dan alle leden aan dat hoofd toebehorend, wijselijk geregeerd zonder tweedracht. Want is het als ons lichaam, dat geregeerd wordt door het voornemen van ons verstand, welk in [naar] het Hoofd is, geen twist heeft of tweedracht, hoe kan dan dat lichaam Christus [gemeente], het welk door de opperste wijsheid geregeerd wordt, twisten? Daarom mogen de twist-makers, en degenen die in tweedracht leven, weten dat zij samen geen leden van het lichaam zijn.
Daar Christus het hoofd is, van de ranken aan den gerechten wijnstok, welke ranken noodzakelijk vruchtbaar moeten zijn, en vreedzame vruchten der liefde moeten voortbrengen. Zij nemen ook zo weinig eer aan, of dat zij boven een ander willen gehouden zijn. Als de hand aan een lichaam, die arbeid en het samenhoud. En dat allemaal tot het profijt van het lichaam. Zonder iets boven de andere leden te verheffen. (43) Zo zijn de dienaren zeer gewillig, om de armen te geven, de gemeente te dienen met goed onderwijs, het oneffen te slechten, het begin van twist op tijd uit te blussen, uit liefde zonder verdriet [moeite], voor een ander te lopen, waar dat noodzakelijk is.
Elk in zijn ordening alzo, alle lidmaten, en geen van de leden verwijten de ander, "gij komt mij te na," of "gij treedt in mijn ambt.” Maar elk brengt bij wat hij heeft, opdat zo door goede Eendracht het lichaam beter wordt, en dat allemaal in de liefde. Als er enige leden gewond of bezeerd zijn, de handen verbinden het gehele lichaam, met eendracht daarin dragen ze de last gelijk [samen]. Zo is het in Vredes-Stadt. En daarom zijn de leraren en de dienaars en alle voorgangers, zowel de minste als de grootste leden dienstbaar. Daarom worden ze genoemd “helpers en regeerders.” Kon het nu zijn dat een lid in een lichaam de ander kon benijden of zichzelf daar boven verheffen, zo was het lichaam van zijn ordening beroofd. Gelijk de krankzinnige mensen die zichzelf mishandelen en doden. (44)
Maar gelijk dat niet kan geschieden in een gezond en goed bereid lichaam, met volkomen menselijke wijsheid, zo weinig kan het ook geschieden in hen, die daar herhaald hebben, de rechte ouderdom in Christus [oude geloof], en haar laten regeren van het Hoofd [Christus], omdat zij samengevoegd zijn, op aan de gerechten Wijnstok. Daar zij van zijn oprechte vruchtbare ranken in Hem blijven. Ziet aldus is het gesteld in die waarachtige gemeente, die daar is de Bruid van Christus, en huisvrouw van het Lam, maar nochtans, alles wat geschiedt uit kinderlijke zwakheid, en niet door stoutheid, wordt met droefheid geklaagd, dat men God niet volkomener met meer eerbiediging dient, al zulke oprechten zijn niet buiten de genade. Want God eist niet meer dan dat elk getrouw is, met de gave die God hem heeft medegedeeld. Als hij maar vurig voort gaat. (45)
__________
(34) 1.Tim.4:16 Hebr.9,10 1.Pet.2:25 Gen.17:19 Gen.22:17 Joh.8:56 Jes.64:14 Luk.10:24 Jes.7:13, 9:5, 11:1 Hand.2:2
Matt.26 en 27 Luk.23 Fil.2:6
(35) Mozes aanvaarde de raad van Jethro.
(36) 1.Kor.10:34 Fil.3:17 Rom.8:29. 1.Tim.4:16 Fil.2:7 Ex.18:19 Ps.141:5 Spr.9:8 1.Kor.9. 2.Kor.11:25 Ps.115:1 1.Kor.13:7
2.Tim.2:25 1.Kor.4:12 2.Thes.2:10 1.Tim.3:2 Tit.1:8 Fil.4:11 2.Kor.11:9 Hand.20:34 1.Thes.2:9 2.Thes.3:8 Joh.13:5
Tit.3:2 Ezr.13:18 Jer.6:14 1.Pet.5.2 2.Tim.2:24 1.Thes.2:11 2.Kor.9:12 1.Tim.2:4
(37) 1.Kor.14:5 Joh.8:12 1.Tim.5:17
(38) Tit.1:7 1.Sam.3:19 Jak.2:5 Hebr.19:5 Deu.1:17 Ex.23:2 Lev.19:34 Gal.3:28 Matt.12:16 Fil.3:17 Gal.4:15 2.Kor.11 Hand.11:26
1.Tim.5:17 Joh.7:18 Matt.20:28 Joh.10:11
(39) Fil.2:21 Luk.14 Matt.23 Luk.11
(40) Jud.9 1.Kro.24:1,2 Matt.23 Luk.11:4 2.Kor.6:1 1.Joh.3 Fil.2:2 Gal.6:2 Luk.18:11 Gen.11:7
(41) 1.Thes.2:11 1Tim.4:16 Joh.10 1.Kor.16:10 Fil.4:10 Rom.15:27 2.Thes.3:8 Hebr.13:17 Hand.15:26 2.Kor.11:28,21
(42) 1.Kor.13:5 Rom.12:7 Fil.4:18
(43) Den ene is nochtans voor God hoger dan dan anderen, maar voor ootmoed acht elk hem de minste. En zij zijn voor God de meeste.
(44) 1.Kor.12:12 Ef.4:7 Rom.12:5 Kol.1:18 Ef.1:22 1.Kol.6:7 Gal.5:20 Hand.6:5 1.Pet.4:12 1.Kor.14:5 1.Kor.12:26 Rom.14:1
Gal.6:4 Rom.12:7 1.Kor.12:28
(45) Ef.4:1 Joh.15:5 Ef.5:25 Opb.19:7