Hoofdstuk 3
Pieter. 13.
HOE DEZE BURGERS VERZORGD WORDEN
Wel wat raad, lieve vriend, als dat arm volkje een huis vol kinderen heeft, en zij hebben geen rente, noch enig vaste goederen, en het is een kwade tijd, en somtijds is men ziek of bedrukt, dat men niet arbeiden kan, wat is de raad dan?
Jan.
O mijn vriend Pieter! Hoor doch naar de volkomen verzorging in Vredes-stadt, want zij zijn veel beter verzorgd, dan degenen die kisten met goud opgehoopt hebben. Want haar zorg drager is de rijke God, die alles toebehoord, en waakt over haar. Daarbij heeft Hij zijn engelen, als een muur om haar heen gelegerd, zij beschermen zodat haar niet een gebrek aan enig ding dat haar van nood is. De rijken van deze wereld zijn behoeftig, en lijden gebrek, maar zij die op God vertrouwen hebben geen gebrek aan enig goed. (14)
Pieter. 14.
HOE GOD HEM HEEFT VERBONDEN AAN VREDES-STADT
Het is waar, dat de engelen beschermen, zij die God vrezen. Maar dat is onzichtbaar, zodat me dunkt; als daar wat voor ogen is, geld of tijdelijke goederen, dan kan men zichzelf wat getroost vinden, en verzekerd.
Jan.
Wel Pieter, schaamt u zo te antwoorden! Meent gij dat uw geld u kan beschermen, beter als Gods bewaring? Dat klinkt al te heidens en goddeloos; hoort toch verder, en merk met verstand. Ik heb u gezegd dat zij een rijke Koning hebben die alle dingen onderhoud wat er leeft, en op de aarde loopt en kruipt, de vissen in de zee, de vogels onder de hemel, en vooral de mensen. Maar deze grote, rijke en machtige Koning, is zo rijk, dat zijn rijkdom niet eens verminderd, al onderhoud Hij allen. Maar dit is het aller opmerkelijkste nog, dat Hij zichzelf zo vast heeft verbonden aan de Vredes-stadt burgers, dat Hij gesproken heeft: “Ik zal u niet verlaten, noch verzuimen", en verder zei Hij: "Al uw zorgen, werp ze op Mij, want Ik zorg voor u", ook nog zeer vast zei Hij, dat men Zijn rijk en gerechtigheid zal zoeken, en al wat u nodig heeft, zal Ik u toewerpen: Ja, bovenop dit alles zegt Hij: “Ik zal uw Vader zijn, en gij Mijn zonen en dochters.”
Meent gij, o twijfelachtige Pieter, dat deze rijke goede Vader Zijn kinderen zal laten gebrek lijden en verlaten? Dat is onmogelijk, want Hij doet zulke krachtige beloften aan zijn volk, dat Hij ook spreekt: "Mag een vrouw haar kind verlaten, zodat zij zich niet ontfermt over de vrucht van haar lichaam?” wat zult gij hierop antwoorden mijn vriend, zult gij niet belijden: “Neen, dat kan zij niet?” (15)
Pieter. 15.
DE ZORG VAN DE KONING
Hoe juist. Dat kan een moederhart niet.
Jan.
Maar hoor nu doch met verstand, wat zegt uw Heer: “Als geschiedt het dat een moeder haar kind verliet? Zo zal ik u niet vergeten of verlaten.” Dit laat u toch, mijn vriend, tot berouw brengen. Want dusdanige zekere toezeggingen van de waarachtige God, met nog veel meer andere voorbeelden; dat Hij Elia door een raaf spijsde, en Daniel door Darius in de kuil der leeuwen bewaarde, en beschermde de drie mannen in de gloeiende oven. En vele dergelijke krachtige daden en beloften staan in haar harten geprent daar zij die lief hebben, door een oprecht geloof, en heidense zorgen verloren hebben. En zij hopen onversaagd op de Heer, want Hij alleen is haar hulp, omdat zij vast vertrouwen. En als Hij met hen is, dan vrezen zij geen ongeval noch armoede. (16)
Pieter. 16.
HOE DEZE ARBEIDEN MET HUN HANDEN, EN MET EEN KLEIN BEETJE DANKBAAR ZIJN
Hoewel gij mij bestraft Jan, van mijn zorgvuldige vraag, zo zeg ik alsnog, dat gij spreekt alsof God het door de vensters heen werpt. Wilt gij dan op u rug blijven liggen, en spreken: “God zal het wel geven?”
Jan.
Wel Pieter, hoe moeilijk kunt gij die waarheid vatten en geloven. Meent gij dat wij zo blind zijn, dat wij God kunnen beproeven? Waarom heeft God alle dingen geschapen? Omdat het ledig zoude zijn? O neen! God de Heer heeft wijselijk geordineerd. Elk in zijn ordening. De zon, de maan, de sterren, de winden, de zomer, de winter. Elk in zijn orde. Daartoe alle creaturen. Maar de mens als een superieur schepsel, heeft God tot Zijn beeld geschapen. (17)
Niet daarom, dat de mens op de aarde zoudt lanterfanteren, of hij daar zou blijven, en zijn hart aan de aardse schatten zou hangen. Maar om de aarde te bebouwen. En alzo in het zweet van zijn aangezicht zijn brood zal eten. Daarom vindt men in Vreden-Stadt weinig ledig-gangers [werkelozen] die toch nergens tot nut zijn. Maar elk neemt zijn arbeid waar onder de zegen des Heeren. En zo, in deze orde onderhoudt God alle dingen, zodat de burgers van Vreden-Stadt haar beroep waarnemen in de vreze des Heeren met stil te wezen en te arbeiden. Zodat haar hart niet onderdrukt of bezwaard wordt, en aan de aardse zorgen vast geraken. Maar ze vertrouwen volkomen op haar Heer Zijn beloften. (18)
En deze burgers arbeiden liever nuttige als onnuttige arbeid. Zij schuwen de onnutte handel, en onbehoorlijk gewin. Haar arbeid strekt tot het algemene nut van haar mede-broederen. Zij zoeken noch begeren voor haar zelf, niets anders als het noodzakelijke. Want eigen-baat, of zijn naaste niet gelijk als hemzelf te gunnen, is een ander in de weg lopen. Dat wordt niet in de minste [situatie] in Vreden-Stadt gevonden! (19)
Want als het anders was, zo kon er geen volkomen vrede noch tevredenheid zijn. Daarom schuwen deze burgers ook alle kostelijke maaltijden, lekkernijen, gulzigheid van drinken en zwelgen [onmatig eten], kostbare klederen, en pronkerijen [grootsprekers]. Dat staat haar zo tegen, dat ze zelfs walgt ervan om de huizen op te pronken, met alle nodeloze kosten, dit schuwen ze alles. Want het is de heiligen helemaal niet gepast, een prachtig hovaardig [hoogmoedig] leven te leiden. Hoewel, niet te min, dat een mens soms wel een acht [opmerkelijk] kleed draagt, en zijn inwendig hart is met eigen-behagen en hoogmoed bevlekt. Een oprecht ootmoedig hart kan geen hovaardige vruchten voortbrengen. Daarom zijn deze harten ootmoedig. (20)
Ten eerste; omdat zij haar Koning graag gelijk wil zijn in ootmoedigheid.
Ten tweede; omdat al dat onnodig behoeven de mensen zo belast en tot rennen brengt om veel te winnen, zodat ze alle Hemelse arbeid vergeten. (21)
Ten derde; omdat het zeer kwalijk is dat de Hemelse burger, die hier Pelgrims zijn, het zichzelf zo beletten en vast maken, door de lust der ogen, dat zij gemakkelijk met de wereld zouden verloren gaan. (22)
Daarom verfoeien deze burgers al de zoete lusten, en zijn tevreden met slechte goedkope klederen. En al was het dat zij niet meer als brood en water hadden, zij zouden haar Koning veel meer danken dan die mensen met opgezwollen buiken van al haar brasserijen. Want deze hebben haar buik tot haar God. Daarom ontvangen deze burgers van Vredes-stadt alle dingen van Gods hand. En sprekend met David; “Als ik u slechts hebben, Heer, zo vraag ik niet na hemel noch aarde. En alwaar dat hier mijn ziel en lijf versmachte, zo zijt Gij doch mijns harten deel en troost.” Dit is het gene, dat haar altijd in vrede bewaard, en haar hart in volkomen tevredenheid. (23)
__________
(14) Zach.2:5 Ps.34:10,11 Ps.121:4 Ps.34:8 Ps.37:11
(15) Job 31:24 Luk.12:20 Matt.6:32 Ps.46:6 Hebr.13:5 Ps.55:23 Matt.6:32-34 2.Kor.6:18 Jes.40:15
(16) Jes.49:15 1.Kon.17:6 Dan.3:21-27 Ps.37:5 Matt.14:25-31 Joh.6:13 Hebr.11:1 Ps.46:2 Luk.12:22 Ps.3:9 Ps.23:11 Ps.73:25
(17) Luk.24:21 Ps.19:2 Ps.148:6 Gen.1:26
(18) Hebr.13:13 Ps.62:11 Gen.2:15 Gen.3:9 2.Thes.3:11 Ef.4:28 1.Kor.9
(19) 2.Thes.3:12 Luk.21:31 Luk.12:31 2.Thes.3:11,12 Fil.2:4
(20) Tit.2:12 1.Pet.3:3 1.Tim.2:9 Matt.23:2 Matt.7:19 Matt.11:29
(21) Fil.2:7 Matt.11:29 Matt.22:5 Luk.14:18
(22) Joh. 2:16
(23) Fil.4:11 Fil.3:29 Rom.16:17 Ps.73:25