Hoofdstuk 4

DutchEnglishFrenchGermanGreekItalianPortugueseSpanish

Hoofdstuk 4

Pieter. 17. 

HOE ZIJ HAAR RIJKDOM BEZITTEN EN VAN HAAR BARMHARTIGHEID 

Ik versta goed Jan dat het waar is. Dat degene die zo genoegen nemen met het slechtste en minste deel, dat dat het veiligste is. Maar Jan, men is wel gaarne in de wereld wat bekend. Men heeft ook gaarne een naam van een vermogend man. Men houdt ook gaarne van een degelijke tafel, dan kan men een vriend te gast uitnodigen. Men heeft ook gaarne een goed kleed aan, want ongaarne is men de minste. Ik kan wel verstaan uit uw zeggen, dat dit volk heel anders is als de andere mensen. Die houden wel van wat aanzien, wat degelijk is en goed oogt. En derhalve past het zo goed dat men wat rijkdom bezit. Dan kan er wat gedaan worden. Derhalve moet ik weer vragen. Is er in Vredes-Stadt niet een burger, die wat meer omhanden hebben als haar sobere dagelijks nood? (24)

Jan.

O mijn vriend ! Hoort met verstand toe. Het schijnt dat gij en het algemene volk alleen ziet op het tegenwoordige leven. U ontbreekt een levendig geloof, dat zeker op God hoopt, op betere tijden als hier nu zijn. Gij wilt op de aarde al regeren en wat geacht zijn. Gij bent liever met de rijke man aan tafel, dan met Lazarus de arme Bedelaar. Gij gebruikt de Schrift kwalijk uit Paulus brief, wat eerlijk is, ect. Want hij zei eerst daarvoor; “voortaan lieve broeders, wat waarachtig is, het moet met de eeuwige waarheid gemeenschap hebben.” 

Daarom, over uw laatste vraag, of er in Vredes-Stadt geen burgers zijn die wat meer bezitten als de dagelijkse noodzaak, daarop antwoord ik; “Ja,” daar zijn in Vredes-Stadt wel burgers, die wat meer last moeten dragen als niets te hebben. Deze zijn door haar koning tot rent-meester gesteld. Deze hebben deze last meer als de armen. Maar evenwel zijn ze God daarin zo gelaten [lijdzaam], als het haar Koning beliefde. Zij waren die last zo liever kwijt, als zij ze hielden. Zo dragen zij die last om de liefde Gods, en tot dienst van haren naasten. Daarom hebben zij die extra schat. Niet omdat zij dat tot haar eigen gemak of wellust zouden gebruiken, zoals sommige zeggen; “het is mijn, ik mag daarmee doen wat ik wil," Oh neen! Wat zij daar alleen van gebruiken is noodzaak dingen, naar het gebruik als haar Leraar haar geleerd heeft. Sober en rechtvaardig. (25)

En hetgeen dat zij over hebben, welk zij niet haar eigen, maar haar Heren goederen noemen, dat gebruiken zij tot behoefte van haar mede-broeders, en houdt dat voor die dingen welke haar Koning geordineerd heeft om schatten in op te leggen. Daarom dragen zij geen eer door dit extra goed, maar gelijk haar geleerd is van de Leraar, dat zij niet hoog van moede zullen zijn, maar gemeenzaam. Ook hopen zij niet op de onzekere rijkdommen, maar alleen op de levende God, die het haar geeft om alle dingen rijkelijk te gebruiken. 

Derhalve hebben zij die les zo vast, om dat extra goed zo mildelijk uit te delen, dat zij dat niet gedwongen of onwillig geven, maar gaarne geven. Want zij bezitten het goed alsof zij het niet bezaten. En door zulke vrolijke milde geven, vergaren zij schatten in het toekomende leven. Want zij weten, dat zij het van haar Heer lenen, die haar belooft heeft; “honderdvoudig terug te geven, en hierna dat eeuwige leven." En al was het zo dat zij die grote beloften niet hadden van dat grote loon, zo is haar Koning haar zo lief, dat zij het veel meer uit liefde, dan om het loon doen. En dan nog, mijn vriend, omdat ze haar Heeren liefde en grote trouw kennen, zodat Hij haar uit liefde met Zijn eigen bloed gekocht heeft. Dit drijft deze mensen in Vredes-Stadt zo aan, alsof ze van het vuur der liefde ontstoken waren. (26)

Pieter. 18. 

HOE DEZE DE BOZE GASTEN MIJDEN DIE HUN ZOEKEN TE BEDRIEGEN 

Wel Jan, zijn ze niet angstig dat zij ook arm zullen worden door deze grote mildheid van geven?

Jan.   

O neen Pieter, deze burgers zijn voorzichtige aandeelhouders, om dit kwade gezelschap te mijden, welke zijn: 

Als eerste; angst voor armoede.
De tweede; heidense zorgen [wereldse zorgen].
De derde; begeerte [hebzuchtig].
De vierden; liefde voor geld. (27)

Deze vier gasten komen in schijn aan, of zij het opperste recht hadden, en de meeste reden, om deze milde burgers te waarschuwen. En zoeken eerst de ogen des geloofs doeken voor te hangen van het oprecht gevoelen. Deze doeken zijn geverfd met een kleur van mis-trouwen aan God. Maar deze burgers weten haar Heer zo vast in het hart te hebben, die daar roept; “weest voorzichtig als serpenten [slangen],” en ook “en laat u niet verleiden.” Zo slaan ze dit gezelschap af. Want het zijn dieven die de vrede stelen, die dat goed uitvoeren en daarmee het vertrouwen in God weg nemen. Alhoewel dat zij zo schoon [eerlijk] toeschijnen. Om deze dieven goed te herkennen, hebben zij haar ogen gezalfd, met ogenzalf, opdat zij door hun niet bedrogen worden. (28)

Pieter. 19.  

HOE ZIJ DE KWADE GAST VEEL-BEHOEVEN [hebzucht], WEG ZENDEN, ZODAT ZIJ MEER DE ARMEN MOGEN HELPEN, 
EN HOE ZIJ HUN HUIS VERZORGEN
  

Wel Jan, is het niet van nut dat men wat achter-houd? Wanneer het een moeilijke tijd is en men heeft zelf veel nood. En men mag ziek of zuchtig worden. En men zou graag met God eren door de wereld komen. Men houdt graag zijn bezit. Want het is waar; “het is gelukkiger te geven, dan te nemen” en “die zijn eigen huisgezin niet verzorgd, is erger dan een ongelovige.” Daarom als men wat behoudt, dan kan die natuur [ziel] een goed genoegen hebben [tevreden zijn], maar zichzelf geheel te ontbloten, om een ander te bekleden, dat gaat te ver! (29)

Jan.   

O mijn vriend Pieter, ik kan zeer goed begrijpen, dat het voorgenoemde gezelschap uw ogen al duister hebben gemaakt. Het is wel zo dat het goed is, dat men wat achterhoud, als het een kwade tijd is. Maar wilt gij het dan de armen dat onthouden? En daardoor verzekerd zijn? O neen, mijn vriend, want als het een kwade tijd is, dan drukt dat die armen het allermeest. Maar dan is nodig, dat men toeziet, dat die kwade gast in ons eigen huis er niet is, die genaamd wordt; Veel-behoeven [hebzucht]. Dat is een schadelijke gast die altijd overdenkt wat mooi staat, en zijn oog lust wil geven. (30)

Daar naast heeft hij een lekkere tong, die veel tijd kijkt wat goed smaakt, en wat moet er wezen. Want zijn buik is ook zijn god, die hem regeert. En deze afgod met zijn lekker wellustig onkuis gezelschap maken de kwade tijd. En hetgeen, dat die eerlijke armen behoeven [nodig hebben], verslint deze boze gast met zijn aanhangers. Deze moest dan de deur uit zonder enige  barmhartigheid. Daar zien deze burgers scherp op toe. En als die terdege is uitgestoten, dan wil God zulk huis zo zegenen, dat al waren zij bijna zelf in diepe armoede, dat zij evenwel overvloeien in barmhartigheid. Gij zegt ook door het oprecht gevoelen; “men mag ziek worden. (31)

Maar Pieter, het schijnt of gij het vertrouwen in God geheel achter de bank werpt! Maar juist dat houden deze burgers voor haar zekere bewaring in allen toevallende noden. Gij brengt ook in, “men zou graag met God en eer door de wereld komen.” O Pieter, het eerste dat gij zegt over God, dat is in Vreden-Stadt zo vast en zeker, dat geen kwade tijden haar daar van beroven. Want al over lange tijd heen, een van de oude Vredes-Stadts Profeten heeft die les haar geleerd; “gezegend is de man die God zijn toeverlaat is. Die is als een boom gepland aan een water-beek, alzo dat hij stadig vruchten voortbrengt. Al komt daar een droge tijd, zo verwelken zij niet.” Ziet zo kan het niet falen, of zij komen altijd gelukkig met God door de wereld, al is het niet altijd vet. (32)

Dat gij zegt “eren” Pieter, bent gij eerzuchtig? Deze burgers dragen God alle eer toe! Daarom zijn ze altijd, zo veel haar zelf aangaat, zeer tevreden, zolang zij maar God haar Schepper, Hem volkomen de eer geven. Hoewel zij dat in haar zin op het honderdste deel niet genoeg doen, naar de waardigheid Gods; die altijd lof, dank en eer toebehoort. Gij zegt ook dat men graag in zijn bezit blijft. Maar deze burgers bezitten alle dingen, of zij het niet bezaten. Gij zegt ook; “het is zaliger te geven dan te ontvangen.” Ik weet ook wel mijn vriend, dat elk het alzo het liefste heeft. Maar de burgers van Vreden-Stadt geven ook liever dan zij nemen. Maar als het God anders belieft [wil], terwijl ze geheel onder God staan, zo zijn ze ook met Gods toevoegingen [voorzieningen] wel tevreden En sprekende met Job; “God gaf en God nam, geloofd zij de name des Heeren.”

Gij zegt ook van; “het verzorgen van zijn huisgezin, dat hij erger is als een ongelovige als die het niet doet.” Daarin zijn deze burgers zo voorzichtig, dat zij haar gezin altijd leiden naar de wetten haar Koning. En zo staan [gaan] zij haar huis voor, mijn vriend, dat zij dat heilige voorbeeld Christus navolgen. Al komt het dan voor dat zij schade lijden van andere mensen, of dat er veel valt te geven zodat haar goederen verminderen, of dat zij door de nood van handreikingen te doen, uit liefde, soms haar tijd verslijten tot haar eigen schade. Zo achten zij dat als profijt. Zij hebben liever een droge beet [boterham] met vrede, dan een huis volgeladen met twist en onvrede. En dat achten zij als; “er goed voorstaan,” als zij haar huisgezin goed voorgaan naar de leer van haar Koning. In soberheid, in matigheid, geen onnuttig of verkwisten tijdverdrijf. Maar zij kruisigen de lusten van onnodige verlangens, opdat zij te barmhartiger mogen geven. Zo is haar arbeid tot nut van haar huis, en tot versiering van Gods huis. Zij achten uw laatste stelling alsof de natuur [gevoel] haar volle eis niet heeft, maar laten vrij toe, dat ze wat gebrek te lijden heeft, om een ander haar gebrek te vullen. Zo zoeken zij ook haar lichaam niet kostelijk te kleden, maar liever wat slechter. Opdat zij ook de naakten mogen kleden. En dat bewerkt alles haar ziel vrede, en een goed geweten. (33)

__________

(24) Matt. 6:1
(25) Hebr.11.   Luk.16:19    Fil.4:8   Luk.16:1    Ps.40:9  Tit.2:12
(26) 1.Tim.6:17    2.Kor.9:7    2.Kor.7:30   Matt.5:17   Matt.19:29   2.Kor.5:14   Opb.1:5   1.Pet.1:19   Hebr.9:12     1.Joh.4:7,8
(27) Matt.6:31   Luk.12:30   Spr.31:5
(28) Ps.37:31   Matt.10:16   Matt.24:4,5  Opb.3:18
(29) Matt.19:32   Hand.20:35   1.Tim.5:8
(30) 1.Kor.9    Hand.11:29
(31) Joh.2:16   Rom.13:13   Fil.3:19   Matt.23:13   2.Kor.8:12
(32) Ps.46:21   Ps.55:23   Jer.17:17   Ps.1:1-3   Ps.100:4
(33) 1.Kor.7:33   Job.1:21   1.Pet.2:21   1.Kor.8:2   Spr.17:1    Tit.2:2   Gal.5:24   2.Tim.2:11  Rom.13:14   Jes.58:7   Matt.25:36

© OTR 2023